Het konijn wordt meestal gezien als huisdier en is lekker zacht om te aaien. In het wild komt het konijn voor in zo'n beetje heel Europa, Centraal-Azië en Australië. Het konijn bevindt zich op terrein waar het holen kan graven. Oorspronkelijk kwam het konijn alleen voor op het Spaanse schiereiland, maar het dier is door de Romeinen over heel Europa verspreid.
Halverwege de 19e eeuw is het konijn door de Engelsen naar Australië gebracht. Doordat de natuurlijke vijand van het konijn, de vos, daar niet van nature voorkomt, is de populatie daar enorm gegroeid. Er kwamen zelfs zoveel konijnen dat er sprake was/is van een ware plaag. De grote hoeveelheid konijnen eet hele gebieden kaal en bedreigen inheemse diersoorten. In Europa is de populatie juist weer sterk afgenomen omdat het konijn erg vatbaar is voor ziektes zoals myxomatose en RHD (rabbit haemorrhagic disease).
De wilde konijnen zijn bruin van kleur met een iets lichtere buik en zijn iets meer dan een kilogram zwaar en ongeveer 40 centimeter groot. Maar tamme konijnen zijn er in alle kleuren en maten. Zo zijn er de Vlaamse reuzen, die zoals hun naam al duidelijk maakt, erg groot zijn. Een Vlaamse reus kan wel 10 kilogram zwaar worden en wel 75 centimeter lang. Ook is er bijvoorbeeld een konijnenras met een hele dikke vacht, het angora konijn. En er zijn juist ook hele kleine konijnen, de dwergen zoals pool roodoog (met rode ogen) of de pool blauwoog (met blauwe ogen).
Het konijn eet alleen plantaardig voedsel zoals gras, hooi en blaadjes, maar hij lust ook graag schors van bomen en takken. Dit is ook goed om zijn tanden te slijpen. Bij een konijn groeien zijn tanden altijd door. Als ze te lang zijn geworden, spreken we van olifantentanden en dan kan het konijn niet meer eten.
Een konijn kan tot wel zeven keer per jaar jongen krijgen, want de draagtijd is maar een maand. Voordat een jong konijntje een jaar is, kan het zelf ook weer voortplanten. Vandaar staat het konijn symbool voor vruchtbaarheid. Moederkonijn zorgt voor een warm hol voor de kleine konijntjes die blind, kaal en hulpeloos worden geboren. De binnenkant van het nest bekleedt ze met donshaartjes uit haar eigen vacht. In de eerste periode drinken de kleine konijntjes bij hun moeder.
Als de konijnen groter worden, passen ze niet meer in één hok en gezien de vruchtbaarheid moet je ze uit elkaar halen of castreren. Je kunt konijnen in een hok houden, maar het liefst hebben ze een ren waar ze lekker kunnen lopen en springen.
Een bekend bijgeloof is dat een konijnenpootje voor geluk zorgt.
Copyright © 2014-2025 Zeg BV Privacy Policy