Iedereen kent de slang, ze zijn er in vele soorten en maten en ze komen bijna overal ter wereld voor. Wat ze allemaal gemeenschappelijk hebben, is dat ze een lang en slank lichaam hebben en geen ledematen. De slangen bewegen zich voort op hun buik door een kronkelende beweging. Afhankelijk van de ondergrond heeft de slang ook andere techniek, zo kan de slang ook voortbewegen als een rups of kan hij klimmen in bomen. Er zijn zelfs slangen die een klein stukje kunnen vliegen als ze van tak naar tak springen met een soort vleugels.
Veel mensen zijn bang voor de slang maar van de ruim 3.000 verschillende soorten slangen is maar ongeveer 15% giftig. En gifslangen zullen niet zomaar bijten en gif spuiten. Gif is voor de slang te belangrijk voor zijn voortbestaan en het duurt een tijd voordat het gif weer is aangevuld. Het is dus een uiterst redmiddel voor als de slang geen uitweg meer ziet. Bij veel slangenbeten gebruikt de slang zijn gif niet eens omdat de beet alleen ook al voldoende afschrikwekkend werkt. Het gif werkt mee met de vertering van de prooi nadat die is gebeten. Tegenwoordig wordt het gif ook gebruik in de medische wereld om tegengif te produceren, maar ook om er medicijnen van te maken.
Slangen zijn reptielen en zijn koudbloedig. Koudbloedig betekent dat de slang niet zelf zijn lichaamstemperatuur bepaalt maar dat zijn lichaamstemperatuur afhankelijk is van de omgeving. Daarom komen de meeste slangen ook voor in de warmere gebieden. De meeste reptielen leggen eieren, zo ook de slang. De slang legt de eieren en sommige slangen bewaken de eieren totdat ze zijn uitgekomen. Daarna zijn de jonge slangetjes echter allemaal gelijk op zichzelf aangewezen: wanneer ze eenmaal geboren zijn, zorgt de moeder niet meer voor ze. Er zijn een paar soorten slangen die eierlevend baren, wat betekent dat de eitjes in de buik van de moeder uitkomen, zoals bijvoorbeeld bij de boa. Slangen zijn carnivoor en hebben een zeer goede spijsvertering, want ze kauwen hun prooi niet maar slikken hem in één keer door met huid en haar. De slangen hebben een speciaal kaakgewricht waardoor ze hun bek heel ver open kunnen doen en grote prooien kunnen doorslikken.
Slangen zien er vaak glibberig uit, maar hun huid is echter helemaal droog. De huid bestaat uit schubben die afzonderlijk kunnen bewegen, zodat de slang bijvoorbeeld een grote prooi kan verorberen. Omdat schubben niet kunnen groeien vervelt de slang regelmatig en krijgt de slang dan een nieuwe huid. Bij jonge dieren die groeien gaat het vervellen sneller. De meeste slangen hebben een neutrale groene of bruine huid. Sommige slangen hebben een schutkleur zoals bijvoorbeeld de pofadder.
Slangen hebben ogen, maar ze kunnen niet zo goed zien. Wel hebben ze een hypnotiserende blik omdat ze niet kunnen knipperen met hun oogleden. Hun beste zintuig is de reuk. Alleen ruikt een slang niet door zijn neusgaten, maar met zijn tong. Zijn tong is gespleten om in stereo te kunnen ruiken en zo een reukspoor te kunnen volgen naar een prooi of een partner. Slangen hebben geen oren en kunnen dus niks horen.
Bekende slangen zijn de cobra, de python, de adder, de taipan, de boa, en de mamba.
Copyright © 2014-2025 Zeg BV Privacy Policy